"you (singular)" Practice Dutch lesson

Learn

Recording	English	Dutch	Status
	I want you to dig a hole.	Ik wil dat je een gat graaft.
	You must come with me.	Je moet met mij meekomen.
	Are you done with your homework?	Ben je klaar met je huiswerk?
	you are broken	je geradbraakt bent
	You cannot touch anything there.	Je mag daar niets aanraken.
	Can you speak more slowly?	Kun je langzamer spreken?
	The poor duckling was teased by all; even his sisters were angry with him and kept saying, “If only the cat grabbed you, you ugly creature!”	Het arme eendje werd door allen geplaagd; zelfs zijn zusters waren kwaad op hem en zeiden steeds: “Mocht de kat je maar beetpakken, jou lelijk schepsel!”
	Flattery will get you nowhere.	Met vleierij bereik je niets.
	You might try that.	Misschien probeer je dat.
	you can win gifts	je kan geschenken winnen
	Boy, you don't want to go to Japan.	Tjonge, je wilt niet naar Japan.
	You have to watch out for that man.	Je moet opletten voor die man.
	Are you ready to order?	Ben je klaar om te bestellen?
	You look like your father.	Je ziet eruit als je vader.
	When will you finish your assignment?	Wanneer zul je je opdracht afmaken?
	Do you celebrate Thanksgiving with your family?	Vier je Thanksgiving met je gezin?
	Have you already brushed your hair?	Heb je je haar al geborsteld?
	she talks your ears off your head	ze kletst je de oren van het hoofd
	Below you can read all about our more than 300 nature reserves: from heathland to forests, from dunes to gardens, from mudflats and salt marshes to extensive parks.	Hieronder lees je alles over onze meer dan 300 natuurgebieden: van heide tot bossen, van duinen tot tuinen, van slikken en schorren tot uitgestrekte parken.
	You will live longer if you don’t smoke.	Je zal langer leven als je niet rookt.