de muur
het beeld op de muur
We bouwen een muur.
het gaf licht, en waar het schijnsel op den muur viel, werd deze doorzichtig als een sluier
Een tweede werd tegen den muur afgestreken
Daar ging het lucifertje uit, en nu bleef slechts de dikke, vochtige, koude muur over.
Maar in den hoek, tegen den muur aangeleund, zat in de koude morgenstond het arme meisje met rode wangen en met een glimlach om de lippen
Één enkel lucifertje zou haar wel goed doen, als zij er maar één uit een doosje durfde nemen, dit tegen den muur afstrijken en zich de vingers daaraan warmen.
Door de glans der zon beschenen, stond daar een oud kasteel, dat door een diepe gracht omgeven was, en van de muur tot aan het water groeide dicht kreupelhout.
Zij streek weer een lucifertje tegen den muur af, het werd weer helder, en in den glans daarvan stond haar oude grootmoeder, helder en glinsterend, vriendelijk en liefderijk.