Verbs (Present tense, 1st person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I excited her.	Ik heb haar opgewonden.
	Is this some kind of joke?	Moet dit een grap voorstellen?
	Help Mary take her coat off.	Help Maria om haar jas uit te doen.
	I urgently need help.	Ik heb dringend hulp nodig.
	I have dishonoured my family.	Ik heb mijn familie onteerd.
	but we don’t care	maar dat kan ons niet schelen
	I had good teachers.	Ik heb goede leerkrachten gehad.
	I feel guilty about it.	Ik voel me schuldig hiervoor.
	Have you got used to eating Japanese food yet?	Ben je al gewend aan Japans eten?
	I am in a play.	Ik speel in een toneelstuk.
	I need some toothpaste.	Ik heb tandpasta nodig.
	I prefer the black one.	Ik geef de voorkeur aan de zwarte.
	I’m going to cut and paste some text.	Ik ga wat tekst knippen en plakken.
	Take me to the church, please.	Breng me naar de kerk, alstublieft.
	I need some batteries.	Ik heb wat batterijen nodig.
	I can’t sleep with all this noise.	Ik kan niet slapen met dit rumoer.
	Have a drink, and you’ll feel better.	Drink iets en je zal je beter voelen.
	Speak slowly and clearly.	Spreek langzaam en duidelijk.
	I speak English and Italian.	Ik spreek Engels en Italiaans.
	I am very disappointed in you.	Ik ben erg teleurgesteld in u.