Verbs (Present tense, 1st person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Yesterday was the first time I’ve ever seen Tom drunk.	Ik heb Tom gisteren voor de eerste keer dronken gezien.
	Leave that behind and teach your other children to swim!	Laat dat maar liggen, en leer je andere kinderen liever zwemmen!
	waiting room	wachtzaal
	I’m injured.	Ik ben gewond.
	Are you still busy?	Ben je nog bezig?
	I like you.	Ik vind je aardig.
	He’s a fast walker.	Hij kan snel lopen.
	I do not play the piano.	Ik speel geen piano.
	I can’t play the piano.	Ik speel geen piano.
	Am I in love?	Ben ik verliefd?
	I like to play the piano.	Ik speel graag piano.
	I’ve already paid you.	Ik heb je al betaald.
	Where are you from?	Waar kom je vandaan?
	I understand that he’s angry.	Ik begrijp dat hij boos is.
	I resigned.	Ik heb ontslag genomen.
	I’m in love with you.	Ik ben verliefd op jou.
	I’m contemplating doing that.	Ik overweeg dat te doen.
	You’ve got to start somewhere.	Je moet ergens beginnen.
	I like my foreskin.	Ik hou van mijn voorhuid.
	I have no remaining questions.	Ik heb geen overige vragen.