Ben je eergisteren gekomen?
De volgende dag was het mooi, heerlijk weer; de zon scheen op alle groene bladeren.
Wat is er gebeurd?
Hoe is dat gebeurd?
Dit is toevallig gebeurd.
Ik was gewend om bier te drinken.
Is dat wat er met Tom is gebeurd?
Zij stak nog een lucifertje aan.
Tom is hier langer geweest dan Mary.
We zaten toevallig in dezelfde trein.
Ik weet nog steeds niet hoe dat is gebeurd.
Tom moet Mary vertellen wat er gebeurd is.
We moeten iedereen vertellen wat er is gebeurd.
Ze zat op de bank.
Ik ben gewond.
Tom zat naast me.
Was er iemand gewond?
Ik heb wraak genomen.
Niemand raakte gewond.
Ik heb ontslag genomen.