te begrijpen
te schrijven
Kan Tom zijn naam schrijven?
Wie zou je dan kunnen begrijpen?
te bellen
te regenen
te plassen
aan het regenen
koffiedik kijken
televisie kijken
Het gaat regenen.
Ik ga Tom straks bellen.
Ik had niet moeten bellen.
met de deur in huis vallen
Moet je de politie niet bellen?
Ik wil er niet meer over praten.
Doe je best maar om eieren te leggen of te spinnen of vonken uit je lijf te laten komen.