Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Horses are animals.	Paarden zijn dieren.
	Tom has three dogs.	Tom heeft drie honden.
	What’s in these boxes?	Wat zit er in deze dozen?
	Get a haircut.	Laat je haar knippen.
	It was nice in Boston.	Het was leuk in Boston.
	How do you like this town?	Hoe bevalt deze stad u?
	It could be anyone.	Het kan eender wie zijn.
	Tom’s house is by the sea.	Toms huis is vlak bij de zee.
	How much will it cost?	Hoeveel gaat het kosten?
	London is a big city.	Londen is een grote stad.
	I was deceived by him.	Hij heeft me bedrogen.
	Tom tricked me.	Tom heeft me bedrogen.
	I felt cheated.	Ik voelde me bedrogen.
	I’m just going to the toilet.	Ik ga even naar het toilet.
	You’re a very rich person.	Je bent een erg rijk persoon.
	Is Tom friendly?	Is Tom vriendelijk?
	Have you ever cheated on me?	Heb je me ooit bedrogen?
	Anybody could do this.	Iedereen zou dit kunnen.
	Tom never helps in the kitchen.	Tom helpt nooit in de keuken.
	Where is the bus to London?	Waar is de bus naar Londen?