Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	It falls apart.	Het valt uit elkaar.
	Tell me your name.	Vertel me je naam.
	we are honest	we zijn eerlijk
	He has a beard.	Hij heeft een baard.
	Stop whispering.	Stop met fluisteren.
	Tell Tom why.	Vertel Tom waarom.
	Can we sit here?	Mogen we hier zitten?
	Don’t worry.	Maak je geen zorgen.
	I made breakfast.	Ik maakte ontbijt.
	I took my revenge.	Ik heb wraak genomen.
	to whisper (long form)	te fluisteren
	They are whispering.	Ze fluisteren.
	Would you like a drink?	Wil je iets drinken?
	See you this evening.	Ik zie je vanavond.
	I eat a lot of turkey.	Ik eet veel kalkoen.
	She made breakfast.	Zij maakte ontbijt.
	I want to drink some water.	Ik wil water drinken.
	How much paper do you want?	Hoeveel papier wil je?
	Does he like his new job?	Bevalt zijn nieuwe baan?
	He is really not that bad.	Hij is heus niet zo slecht.