"to" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	they are happy to meet you.	Ze zijn blij je te ontmoeten.
	My father is happy to meet you.	Mijn vader is blij je te ontmoeten.
	My brother is happy to meet you.	Mijn broer is blij je te ontmoeten.
	My friend is happy to meet you	Mijn vriend is blij je te ontmoeten
	to walk (long form)	te wandelen
	on foot	te voet
	to lay (long form)	te leggen
	to travel (long form)	te reizen
	to drink (long form)	te drinken
	to whisper (long form)	te fluisteren
	to fail (long form)	te falen
	to call (long form)	te bellen
	to laugh (long form)	te lachen
	to rain (long form)	te regenen
	to understand (long form)	te begrijpen
	to write (long form)	te schrijven
	to change (long form)	te veranderen
	to play baseball (long form)	te honkballen
	I’m looking for a place to sit.	Ik zoek een plek om te zitten.
	to pose (long form)	te stellen