boodschappen doen
de afwas doen
de was doen
Één enkel lucifertje zou haar wel goed doen, als zij er maar één uit een doosje durfde nemen, dit tegen den muur afstrijken en zich de vingers daaraan warmen.
een inspanningen doen
een omslachtige manier van doen
Er was veel te doen.
het huishouden doen
Het was het enige ding dat ik kon doen.
het zal vooral deugd doen om weer buiten te komen
Hier is een lijst met dingen die Tom moet doen.
Ik weet wat ze gaan doen.
Ik zal mijn best doen.
Ik zou dankbaar zijn als je dat voor me zou willen doen.
Ik zou nu liever management doen.
Je hoeft niet meer alsof te doen.
maar het eendje dacht, dat zij hem kwaad wilden doen en vloog in zijn angst juist in het melkvat, zodat de melk overal in de kamer rondspatte
te doen
Tom dacht dat het pijn zou doen.
Tom kan me beter doen voelen na een slechte dag.