Understand spoken Dutch

"they (short form)" Practice Dutch lesson

Recording English Sort descending Dutch Status
A lot of women buy shoes one size too small, because they find them prettier.

Veel vrouwen kopen schoenen een maat te klein, omdat ze dat mooier vinden.

And now all the little ducks hurried, as much as they could, and they emerged from the eggs and looked everywhere under the green leaves; and the mother let them look, as much as they wanted; because green is good for the eyes.

En nu haasten zich al de kleine eendjes, wat zij konden, en zij kwamen uit de eieren te voorschijn en keken naar alle kanten onder de groene bladeren; en de moeder liet ze kijken, zoveel als zij maar wilden; want groen is goed voor de ogen.

and now they are on the right track

en nou zijn ze op de goeie weg

And that is what they did; but the other ducks around looked at them and said to each other:

En dat deden zij; maar de andere eenden in de rondte bekeken ze en zeiden tegen elkaar:

Are they still here?

Zijn ze er nog?

Both of them are from Australia.

Ze zijn allebei van Australië.

Both of them stop there.

Ze stoppen daar allebei.

but apparently they lived wrongly

maar blijkbaar leefden ze verkeerd

for a few seconds they couldn’t move a muscle

een paar seconden lang konden ze geen vin verroeren

how simply they lived back then

wat leefden ze eenvoudig toen

I couldn't get them in; no matter how much it quacked, it didn't help me!

Ik kon ze er maar niet in krijgen; hoe ik ook kwakte, het hielp mij niemendal!

I know what they’re going to do.

Ik weet wat ze gaan doen.

I listened carefully to what they said.

Ik luisterde goed naar wat ze zeiden.

It didn’t envy them at all.

Het benijdde ze volstrekt niet.

Strange that they worship the sun.

Vreemd dat ze de zon aanbidden.

The laws are there, but they are not observed.

De wetten zijn er, maar ze worden niet nageleefd.

The next morning it took a long time before they were finally on the way.

De volgende ochtend duurde het lang voor ze eindelijk op pad waren.

They all watched.

Ze keken allemaal.

They already have one.

Ze hebben er al een.

They are not so good at their job.

Ze zijn niet zo goed in hun werk.