"their" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	They are not so good at their job.	Ze zijn niet zo goed in hun werk.
	What are their names?	Wat is hun naam?
	their eyes	hun ogen
	What are their policies?	Wat is hun beleid?
	Are you in favor of their policy?	Ben je voor hun beleid?
	their punishment	hun straf
	What’s their purpose?	Wat is hun doel?
	I know it’s their good right	ik weet wel het is hun goeie recht
	ran to their parents	liepen naar hun ouders toe
	What’s their story?	Wat is hun verhaal?
	Parents should be able to choose home education for their children in every country.	Ouders moeten voor thuisonderwijs voor hun kinderen kunnen kiezen, in ieder land.
	their displeasure	hun ongenoegen
	They clapped their wings, and swam proudly in the water.	Zij klapten met hun vleugels en zwommen fier in het water.
	Their legs went by themselves, and they were all in the water; even the ugly, greyish duckling swam along.	Hun poten gingen van zelf, en allen waren zij in het water; zelfs het lelijke, grauwe eendje zwom mee.
	their pet	hun huisdier
	their foolish plans	hun dwaze plannen
	Their target is profit.	Hun mikpunt is winst.
	Plants need nitrogen for their growth.	Planten hebben stikstof nodig voor hun groei.
	The couple gave their children a substantial gift.	Het paar deed een forse schenking aan hun kinderen.
	In this foreign country, people at the bus stop were calmly waiting for the bus, sitting on their haunches.	In dit vreemde land zaten de mensen op de bushalte rustig op hun hurken op de bus te wachten.