De storm gierde zo verschrikkelijk om het eendje heen, dat het moest gaan zitten, om niet omver te waaien.
Het lelijke jonge eendje
de wind rukte ze af, zodat zij in de rondte dansten, en boven in de lucht was het snerpend koud
De vrouw sloeg de handen in elkaar, waarop het eerst in het botervat en toen in de meelton vloog
De vrouw schreeuwde en sloeg met de tang naar het arme beest.
Hun poten gingen van zelf, en allen waren zij in het water; zelfs het lelijke, grauwe eendje zwom mee.
Dan mag je ook geen mening hebben, als verstandige lieden met elkaar spreken.
wijzer dan zij is niemand op de wereld
Daar bleef het geheel uitgeput liggen.
Daar kwam het weer bij.
deze klapten luider dan vroeger en droegen hem krachtig van daar
Zij lijken allemaal precies op hun vader; maar die ondeugd komt mij niet eens bezoeken.
zij zijn allemaal mooi, behalve dat ene
Zij klapten met hun vleugels en zwommen fier in het water.
zij lachten en schreeuwden
Deze zagen hem en kwamen met klappende vleugels op hem af.
ze gooiden brood en gerst in het water
Zij lieten een eigenaardig geluid horen, spreidden hun prachtige, lange vleugels uit en trokken uit de koude streken naar warmere landen
Zij waren spierwit en hadden lange, buigzame halzen: het waren zwanen
daar drong de zonneschijn in het huisje door