"the" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to have someone where you want him; to have someone by the short and curlies	iemand in de tang nemen
	the trouser pocket	de broekzak
	Could I have the bill, please?	Mag ik de rekening?
	to jump on the bandwagon	op de kar springen
	The turtle died.	De schildpad stierf.
	Tom is used to the heat.	Tom is de hitte gewend.
	The ball is in the bunker.	De bal ligt in de bunker.
	the rental price	de huurprijs
	the rainbow	de regenboog
	He’s a member of the golf club.	Hij is lid van de golfclub.
	I found the test difficult.	Ik vond de test lastig.
	behind the scenes	achter de schermen
	He gave the dog a bone.	Hij gaf een bot aan de hond.
	the differences	de verschillen
	the gold medal	de gouden medaille
	the experts	de deskundigen
	The stall at the market is busy.	De kraam op de markt is druk.
	the water trough	de watertrog
	the facade of the building	de gevel van het gebouw
	the cross beams	de dwarsbalken