"the (neutral)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the plan (diminutive)	het plannetje
	the material	het materiaal
	the personnel	het personeel
	the landscape	het landschap
	the crackling	het gesputter
	the forehead	het voorhoofd
	the emergency	het noodgeval
	the fish food	het visvoer
	the fat around the intestines	het vet rond de darmen
	The fat solidified on the plate.	Het vet stolde op het bord.
	The altar was hollow.	Het altaar was hol.
	the part of	het gedeelte van
	the saddest face	het sipste gezicht
	back to work	alweer aan het werk
	the stall in question	het bewuste kraam
	Where is the luxury hotel?	Waar is het luxe hotel?
	the seed (in a competition)	het reekshoofd
	the password	het wachtwoord
	the housework	het huishouden
	the implant	het implantaat