"the (neutral)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the past	het verleden
	the gender	het geslacht
	the creature	het schepsel
	the article	het lidwoord
	the smallest	het kleinste
	the conflict	het conflict
	Just in case.	Voor het geval dat.
	the pleasure of wine	het genot van wijn
	the program	het programma
	the swimming pool	het zwembad
	broken on the wheel	gebroken op het wiel
	the baseball	het honkbal
	The balcony is small.	Het balkon is klein.
	The frame is made of wood.	Het kader is van hout.
	at the beginning of the year	in het begin van het jaar
	The speech was boring.	Het betoog was saai.
	the countryside	het platteland
	the pear juice	het perensap
	the facade of the building	de gevel van het gebouw
	Tom fell off the balcony.	Tom viel van het balkon.