Question words 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	What country are you from?	Uit welk land kom je?
	some wood	wat hout
	What are they doing? (short form)	Wat doen ze?
	What is the date?	Wat is de datum?
	What is your address? (formal)	Op welk adres woont u?
	What is your address?	Op welk adres woon je?
	What kind of hat do you want?	Wat soort hoed wil je?
	What did you order?	Wat heb je besteld?
	What’re you guys doing later?	Wat doen jullie straks?
	By the way, what’s your address?	Trouwens, wat is je adres?
	What do owls eat?	Wat eten uilen?
	What is your breakfast?	Wat is jouw ontbijt?
	What does this machine do?	Wat doet deze machine?
	What’s going to happen to Yanni?	Wat gaat er met Yanni gebeuren?
	Which team will win the game?	Welk team zal de wedstrijd winnen?
	What is your job within the company?	Wat is jouw functie binnen het bedrijf?
	What did you do this morning?	Wat heb je vanochtend gedaan?
	What did Tom do while he was in Australia?	Wat heeft Tom gedaan terwijl hij in Australië was?
	What is your job?	Wat is jouw baan?
	What do you want Sir?	Wat wilt u meneer?