Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Do you have a larger room?	Heeft u een grotere kamer?
	Tom said he thought I was lazy.	Tom zei dat hij dacht dat ik lui was.
	I need to make a phone call.	Ik moet telefoneren.
	How is this word pronounced?	Hoe spreek je dit woord uit?
	We need to tow that wreck away.	We moeten dat wrak wegslepen.
	Someone could get hurt doing this.	Straks raakt iemand gewond.
	She has no talent whatsoever.	Ze heeft geen enkel talent.
	They demanded compensation.	Zij eisten een vergoeding.
	I want you to dig a hole.	Ik wil dat je een gat graaft.
	I expected worse.	Ik verwachtte slechter.
	We had oysters earlier.	We hadden oesters eerder.
	I was feeling confident.	Ik voelde me zelfzeker.
	You must come with me.	Je moet met mij meekomen.
	Are you done with your homework?	Ben je klaar met je huiswerk?
	you are broken	je geradbraakt bent
	She is very eager to learn.	Ze is heel leergierig.
	Thank God, it’s Friday.	Gelukkig is het vrijdag.
	I have an ace and two kings.	Ik heb een aas en twee koningen.
	we will recapture it	we zullen die heroveren
	my sincere condolences	mijn oprechte medeleven