Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I sleep in my car.	Ik slaap in mijn auto.
	Your parents are in Lyon.	Je ouders zijn in Lyon.
	I like your car.	Ik hou van je auto.
	another restaurant	een ander restaurant
	It’s a pleasant day, isn’t it?	Wat een mooie dag, niet?
	Tom found his phone.	Tom vond zijn telefoon.
	I don’t need it yet.	Ik heb het nog niet nodig.
	I couldn’t find anybody.	Ik kon niemand vinden.
	I often see Tom in the park.	Ik zie Tom vaak in het park.
	Why is she going to Lyon?	Waarom gaat ze naar Lyon?
	Who is she going to Lyon with?	Met wie gaat ze naar Lyon?
	I liked what you said.	Ik vond het leuk wat je zei.
	Tom didn’t let me win.	Tom liet me niet winnen.
	I need a shield.	Ik heb een schild nodig.
	When is she going to Lyon?	Wanneer gaat ze naar Lyon?
	What time is she going to Lyon?	Hoe laat gaat ze naar Lyon?
	I love you more than anyone else.	Ik hou meer van je dan van wie ook.
	This is a valid point.	Dit is een terecht punt.
	Have you found one?	Heb je er een gevonden?
	I’m used to this sort of thing.	Ik ben aan zoiets gewend.