Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	These are Tom’s.	Deze zijn van Tom.
	I’ll go on my own.	Ik ga wel alleen.
	eighty-one (81)	eenentachtig
	He is my friend.	Hij is mijn vriend.
	seventy-one (71)	eenenzeventig
	He’s home alone.	Hij is alleen thuis.
	There is my friend.	Daar is mijn vriend.
	Where was Tom born?	Waar is Tom geboren?
	How are you doing that with your hand?	Hoe doe je dat met je hand?
	I am happy to introduce my friend.	Ik stel u graag mijn vriend voor.
	I'm from the government.	Ik ben van de overheid.
	When were you born?	Wanneer ben je geboren?
	He spends too much money.	Hij heeft een gat in zijn hand.
	Those children are also Tom’s.	Deze kinderen zijn ook van Tom.
	if he	als hij
	if it	als het
	half full	halfvol
	how many?	hoeveel?
	we had	We hadden
	Where is the juice?	Waar is het sap?