de vogels
het moment
de opdracht
de bladeren
de schoenen
naar het park gaan
Mag ik de keuken zien?
Waarom was je te laat in de les?
de keukenklok
Hij gaf me het bevel om op te staan.
Mijn moeder staat in de keuken.
De hemel mag weten, wat er in het bed geweest is!
het Verenigd Koninkrijk
Ik woon in het Verenigd Koninkrijk.
Zij woont in het Verenigd Koninkrijk.
Hij woont in het Verenigd Koninkrijk.
Zij wonen in het Verenigd Koninkrijk.
de zee
het mes
de week