Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I have lost my luggage.	Ik heb mijn bagage verloren.
	closing date	sluitingsdatum
	I used to drink beer.	Ik was gewend om bier te drinken.
	Is that what happened with Tom?	Is dat wat er met Tom is gebeurd?
	She lit another match.	Zij stak nog een lucifertje aan.
	the pork	het varkensvlees
	I can’t drink wine anymore.	Ik kan geen wijn meer drinken.
	Tom drinks a lot of beer, and so does Mary.	Tom drinkt veel bier, net als Mary.
	A large glass of beer please.	Een groot glas bier alstublieft.
	“Can you lay eggs?” she asked.	«Kun je eieren leggen?» vroeg zij.
	When do the shops open?	Wanneer gaan de winkels open?
	I want to talk to a lawyer.	Ik wil een advocaat spreken.
	I anticipated trouble.	Ik verwachtte problemen.
	This has been on my mind for a long time.	Dit zit me al een hele tijd dwars.
	When does the performance begin?	Wanneer begint het optreden?
	I wonder whether Tom is honest.	Ik vraag me af of Tom eerlijk is.
	I know it’s their good right	ik weet wel het is hun goeie recht
	Both of them are from Australia.	Ze zijn allebei van Australië.
	the toilet paper	het toiletpapier
	She jumped about in excitement.	Ze sprong rond van opwinding.