Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the trade	de handel
	her chair	haar stoel
	Strike three!	Derde slag!
	piece of evidence	bewijsstuk
	open fire	haardvuur
	quill	ganzenveer
	highways	snelwegen
	the cities	de steden
	the region	de streek
	the stream	de stroom
	blackboard	schoolbord
	black hair	zwart haar
	in the spring	in de lente
	the canal	de gracht
	the pastures	de weiden
	Can I have a bag?	Mag ik een zak?
	the rules	de regels
	the leader	de leider
	the barn	de schuur
	the citizen	de burger