Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	The baguette is French.	Het stokbrood is Frans.
	internet connection	internetverbinding
	We’re architects.	We zijn architecten.
	How many languages can you speak well?	Hoeveel talen spreek je vlot?
	the standards	de maatstaven
	a small implant	een klein implantaat
	I was born in Chicago.	Ik ben geboren in Chicago.
	safety vest	veiligheidshesje
	the secondary school	de middelbare school
	That helmet saved your life.	Die helm heeft je leven gered.
	parallel lines	evenwijdige lijnen
	real estate company	vastgoedmaatschappij
	Tom watched suspiciously.	Tom keek argwanend toe.
	Sheep graze on the heath.	Schapen grazen op de heide.
	Mount Everest (long form)	de Mount Everest
	problem solving (long form)	probleemoplossende
	physics teacher	natuurkundeleraar
	final recipient	eindbestemmeling
	the absenteeism due to illness	het ziekteverzuim
	the assessment notice	het aanslagbiljet