Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the nationality	de nationaliteit
	the violations	de overtredingen
	the amenities	de voorzieningen
	boiled potatoes	gekookte aardappels
	drugs	verdovende middelen
	communions and confirmations	communies en vormsels
	perishable goods	bederfbare goederen
	French bread is delicious.	Stokbrood is heerlijk.
	The baguette is French.	Het stokbrood is Frans.
	to fill in a form	een formulier invullen
	internet connection	internetverbinding
	We’re architects.	We zijn architecten.
	How many languages can you speak well?	Hoeveel talen spreek je vlot?
	the standards	de maatstaven
	a small implant	een klein implantaat
	I was born in Chicago.	Ik ben geboren in Chicago.
	safety vest	veiligheidshesje
	the secondary school	de middelbare school
	That helmet saved your life.	Die helm heeft je leven gered.
	parallel lines	evenwijdige lijnen