Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the wall	de muur
	the heart	het hart
	The sun is up.	De zon is op.
	the market	de markt
	the train	de trein
	the animals	de dieren
	the states	de staten
	the street	de straat
	a bit	een beetje
	a little	een beetje
	zoo	dierentuin
	the princess	de prinses
	the assignment	de opdracht
	the telephone	de telefoon
	the holiday	de vakantie
	a little money	een beetje geld
	This is my brother.	Dit is mijn broer.
	the man in the street	de man in de straat
	with real people	met echte mensen
	the operation	de uitbating