Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the appartment	het appartement
	Do you have cigarettes?	Heb je sigaretten?
	result oriented	resultaatgerichte
	the leadership	het leiderschap
	I will stay for four nights.	Ik blijf vier nachten.
	next to the bowl of peas	naast de kom met erwten
	I think a quarter of an hour.	Ik denk een kwartier.
	Consultation Committee	Overlegcommissie
	the dictionary	het woordenboek
	the brushwood	het kreupelhout
	a lunatic	een halvegare
	How do you keep costs down?	Hoe houd je de kosten laag?
	my ardent desire	mijn vurige verlangen
	Bend your neck and say: Quack!	Buig je hals nu en zeg: Kwak!
	full steam ahead	volle kracht vooruit
	Tom often drinks cognac.	Tom drinkt vaak cognac.
	Does he deserve that role?	Verdient hij die rol?
	He plays the trombone.	Hij speelt trombone.
	production units	productie-eenheden
	He has a gun.	Hij heeft een pistool.