Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Does he deserve that role?	Verdient hij die rol?
	He plays the trombone.	Hij speelt trombone.
	production units	productie-eenheden
	He has a gun.	Hij heeft een pistool.
	a water level	een waterpeil
	The goal is purely profit.	Het doel is louter winst.
	a recommendation	een aanbeveling
	What do you think of this shirt?	Wat vind je van dit shirt?
	There’s a hole in your shirt.	Er zit een gat in je shirt.
	fire station	brandweerstation
	sought after by customers	gegeerd door klanten
	on tiptoe	op kousenvoeten
	the tiptoes	de kousenvoeten
	assessment criterion	gunningscriterium
	the applications	de toepassingen
	the possibility	de mogelijkheid
	Yanni needs to do this slowly.	Yanni moet dit traag doen.
	factory worker	fabrieksarbeider
	the frying pan (long form)	de koekenpan
	the problem	de problematiek