Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the lunch	het middageten
	the midday meal	het middageten
	It’s a very long flight.	Het is een hele lange vlucht.
	How many languages do you want to learn?	Hoeveel talen wil je leren?
	Yanni took the flowers and went.	Yanni nam de bloemen en ging.
	I learnt it at school.	Ik heb het op school geleerd.
	She loves animals.	Zij houdt van dieren.
	My father is a milkman.	M’n vader is melkboer.
	Eat, for you are hungry.	Eet, want jullie hebben honger.
	Not everyone likes snow.	Niet iedereen houdt van sneeuw.
	How many languages have you studied?	Hoeveel talen heb je geleerd?
	It was a pleasure and have a good trip!	Graag gedaan en nog een goede reis!
	We need a response.	Wij hebben een antwoord nodig.
	They have a tortoise.	Zij hebben een schildpad.
	I only made a couple of mistakes.	Ik heb maar een paar fouten gemaakt.
	Tom and Mary don’t often eat lunch together.	Tom en Mary lunchen niet vaak samen.
	This is what I drink when I’m with Tom.	Dit is wat ik drink wanneer ik bij Tom ben.
	She learned it from her parents.	Ze heeft het geleerd van haar ouders.
	Can you tell me where the station is?	Kun je me vertellen waar het station is?
	Why did you buy a turtle?	Waarom heb je een schildpad gekocht?