Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the answer	het antwoord
	May I have a glass of wine?	Mag ik een glas wijn?
	Yanni was not happy.	Yanni was niet blij.
	May I have a bottle of wine?	Mag ik een fles wijn?
	There’s no proof.	Er is geen bewijs.
	the tax	de belasting
	the pocket money	het zakgeld
	I drink a lot of wine.	Ik drink veel wijn.
	the chauffeur	de chauffeur
	Is your father a doctor?	Is je vader dokter?
	Yanni has to work.	Yanni moet werken.
	I really liked Tom.	Ik vond Tom heel leuk.
	What is your address?	Op welk adres woon je?
	What is your address? (formal)	Op welk adres woont u?
	Have a drink with me, Tom.	Drink iets met me Tom.
	the goal	het doelpunt
	Tom found his phone.	Tom vond zijn telefoon.
	What will the weather be like?	Wat voor weer wordt het?
	the orange	de sinaasappel
	May I have a bottle of red wine?	Mag ik een fles rode wijn?