Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	The bullet hit the target.	De kogel trof het doel.
	a clean turban	een schone tulband
	the abuser	de misbruiker
	to hate	een hekel hebben aan
	the allocation	de toewijzing
	the establishment	de oprichting
	the enforcement	de handhaving
	the rubbish bin	de vuilnisbak
	the satisfaction	de voldoening
	the hostages	de gijzelaars
	Pentecost Sunday	pinksterzondag
	a silent procession	een stille optocht
	I’m fed up with your attitude.	Ik ben jouw houding zat.
	advance payments	voorafbetalingen
	upload a file	upload een bestand
	a memory like a sieve	een geheugen als een zeef
	white from the rash	wit van de uitslag
	the propaganda	de propaganda
	the destruction	de vernieling
	The horse is jumping.	Het paard springt.