Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the performance	de prestaties
	Tom is very polite.	Tom is erg beleefd.
	the retaliation	de vergelding
	the management	het management
	We sell fresh meat.	We verkopen vers vlees.
	the hospital	het ziekenhuis
	the instrument	het instrument
	an effort	een inspanning
	colour television	kleurentelevisie
	The bucket was full of water.	De emmer was vol water.
	I’ll let you be the judge of that.	Dat oordeel is aan u.
	the Flemish government	de Vlaamse overheid
	the same time	hetzelfde moment
	This laptop belongs to me.	Deze laptop is van mij.
	the bicycle basket	de fietsmand
	Our sister will be with us soon.	Straks is onze zus bij ons.
	a bus stop	een bushalte
	I work at the consulate.	Ik werk op het consulaat.
	Tom lives in this area.	Tom woont in dit gebied.
	the team spirit	de teamgeest