“Kwak, kwak! Gaat maar met mij mee, dan zal ik je in de grote wereld brengen en je in de eendenkooi voorstellen: maar zorgt, dat je dicht in mijn nabijheid blijft, en neemt je voor de kat in acht!”
“Ik ben ook eens zo beetgenomen en had toen heel wat werk met mijn jongen, want zij waren bang voor het water!”
Je mag mijn auto gebruiken, als je wil.
Waar zijn mijn ouders?
Wat moet ik doen als mijn vrouw snurkt?
Hoe schat je mijn kansen in?
Tom is mijn neef.
Tom was mijn zoon.
Tom was mijn echtgenoot.
Tom was mijn vader.
Tom zei me dat ik mijn tijd aan het verspillen was.
Het is niet mijn paraplu.
Dit is mijn vrouw.
Dit is mijn zus.
Dit is mijn moeder.
Dit is mijn man.
Dit is mijn broer.
Dit is een foto van mijn school.
Er zit een knoop in mijn schoenveter.
De sleutels liggen op mijn bureau.