Miscellaneous 11 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I have a book.	Ik heb een boek.
	the new book	het nieuwe boek
	There is the book.	Daar is het boek.
	Where is the book?	Waar is het boek?
	This is my book.	Dit is mijn boek.
	Where is my book?	Waar is mijn boek?
	We have a house.	Wij hebben een huis.
	Who has a book?	Wie heeft een boek?
	We have no water.	Wij hebben geen water.
	to become (long form)	te worden
	She came!	Ze kwam!
	against which	waartegen
	Do you have children?	Heb je kinderen?
	Do you have children already?	Heb je al kinderen?
	What did you come here to do?	Wat kwam je hier doen?