"is" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	It’s Paris.	Het is Parijs.
	There is Paris!	Daar is Parijs!
	He is in Paris.	Hij is in Parijs.
	Is all of this money yours?	Is al dit geld van jou?
	He is in Paris now.	Hij is nu in Parijs.
	Whose bike is this?	Van wie is deze fiets?
	There’s a problem.	Er is een probleem.
	That’s no problem.	Dat is geen probleem.
	That is no problem.	Dat is geen probleem.
	I think this is my bicycle.	Ik denk dat dit mijn fiets is.
	Let’s find out where Tom is.	Laten we erachter komen waar Tom is.
	this is a fish	dit is een vis
	What is that building?	Wat is dat gebouw?
	He is somewhere about.	Hij is hier ergens.
	Is your father a doctor?	Is je vader dokter?
	How much is ten and ten?	Hoeveel is tien en tien?
	How much is one and one?	Hoeveel is één plus één?
	How tall is this building?	Hoe hoog is dit gebouw?
	How much is three and three?	Hoeveel is drie plus drie?
	How much is four and four?	Hoeveel is vier plus vier?