"I" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I put the money in the safe.	Ik heb het geld in de kluis gedaan.
	What is my holiday entitlement?	Hoeveel vakantiedagen heb ik?
	I’m slightly worried about him.	Ik maak me enigszins zorgen om hem.
	I heard him speak English often.	Ik hoorde hem vaak Engels spreken.
	I am accustomed to cold weather.	Ik ben gewend aan een koud klimaat.
	I have a lot of assignments today.	Ik heb veel opdrachten vandaag.
	How do I get to the airport?	Hoe kom ik bij de luchthaven?
	Tom and I were born on the same day.	Tom en ik zijn op dezelfde dag geboren.
	I understand a little French, but I can’t speak it.	Ik begrijp een beetje Frans, maar ik kan het niet spreken.
	I was looking for	ik zocht
	I drive fast.	Ik rij snel.
	I want vengeance.	Ik wil wraak.
	I am going to study.	Ik ga studeren.
	I am from the Netherlands.	Ik kom uit Nederland.
	I’ll be back at three o’clock.	Ik ben om drie uur terug.
	I made breakfast.	Ik maakte ontbijt.
	I took my revenge.	Ik heb wraak genomen.
	See you this evening.	Ik zie je vanavond.
	I eat a lot of turkey.	Ik eet veel kalkoen.
	I was waiting for you.	Ik verwachtte u.