"I" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I’m a human.	Ik ben een mens.
	I put it in the drawer.	Ik doe het in de la.
	I need ice.	Ik heb ijs nodig.
	I need some soap.	Ik heb wat zeep nodig.
	I do not believe it.	Ik geloof het niet.
	I know Tom’s secret.	Ik weet Toms geheim.
	I don’t understand you.	Ik begrijp je niet.
	I need this job.	Ik heb deze baan nodig.
	I don't take drugs.	Ik gebruik geen drugs.
	I don’t understand.	Ik begrijp het niet.
	I forgot.	Ik ben het vergeten.
	I have to go to the toilet.	Ik moet naar het toilet.
	I felt cheated.	Ik voelde me bedrogen.
	I’m just going to the toilet.	Ik ga even naar het toilet.
	I couldn't get the safe open.	Ik kreeg de kluis niet open.
	I play with my friends.	Ik speel met mijn vrienden.
	I should have come earlier.	Ik had eerder moeten komen.
	I’ve been worried about you.	Ik heb me zorgen om je gemaakt.
	I’m afraid that I don’t understand that.	Ik ben bang dat ik dat niet begrijp.
	I don’t want to talk about it anymore.	Ik wil er niet meer over praten.