hij strekte zijn snoet juist naar het eendje uit
hij studeert
Hij talmt al maanden met het afleveren van de bouwvergunning, ondanks het positief advies van de Overlegcommissie.
hij vergezelt me overal
hij verheugde zich weliswaar op het nieuwe schooljaar
hij vervangt
Hij verwoestte de boerderij.
Hij verwoestte de stad.
Hij verwoestte steden en boerderijen op zijn pad.
hij voelde een golf van opwinding
hij vroeg me
hij was
hij was boos dat ik het niet deed
Hij was een zeer wijs, rijk en machtig koning.
Hij was eens hier.
hij was niet parelwit en doorschijnend meer
Hij weet alles.
Hij werd rood van woede.
Hij wil leren koken.
Hij wist dat Perkamentus die smoes onmiddellijk zou doorzien.