Hij weet alles.
Hij lachte vreugdeloos.
hij moest zo vreselijk lachen dat hij zich nauwelijks kon verroeren
Hij slaakte een kreetje van verrukking toen hij hen zag.
Hij talmt al maanden met het afleveren van de bouwvergunning, ondanks het positief advies van de Overlegcommissie.
Hij keek naar de afbeelding.
Hij zocht zijn sleutels.
Hij zocht naar de sleutel.
hij meer geluid maakte dan verstandig was
hij moet
Hij kijkt nooit televisie.
Hij komt vaak.
hij ijsbeerde heen en weer voor de haard
Hij speelt trombone.
hij liep
Hij rende naar de keuken en voelde zijn maag driemaal omkeren.
Hij besefte onbehaaglijk dat iedereen hem aanstaarde.
hij vervangt
hij wreef over zijn kin
hij zei dat ik niet mijn verantwoordelijkheid nam