Understand spoken Dutch

"he" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
He worships a golden idol. Hij aanbidt een gouden afgod.
He challenged me to a competition. Hij daagde mij uit voor een wedstrijd.
He is just going to go to town. Hij gaat gewoon even naar de stad.
He is a mighty sorcerer. Hij is een machtige tovenaar.
He felt worse than ever. Hij voelde zich rotter dan ooit.
He has just come back. Hij is net teruggekomen.
Is he approachable now? Is hij aanspreekbaar nu?
He had no defense against it. Hij had geen verweer waartegen.
He looked at the picture. Hij keek naar de afbeelding.
He had asked for 50 euros. Hij had 50 euro gevraagd.
He kept silent during the meeting. Hij zweeg tijdens de vergadering.
He played Hamlet on stage. Hij speelde Hamlet op het toneel.
He violated a law. Hij heeft een wet overtreden.
He’s trickier than he looks. Hij is listiger dan hij eruitziet.
He draws a cross on the paper. Hij tekent een kruis op het papier.
He has changed his address. Hij heeft zijn adres gewijzigd.
And the tomcat, whom she called her son, could arch his back and purr; he even gave sparks, but then one had to stroke his hair the wrong direction. En de kater, die zij haar zoontje noemde, kon een hoge rug zetten en spinnen; hij gaf zelfs vonken van zich, maar dan moest men zijn haar de verkeerde kant opstrijken.
He was arrested for fencing stolen goods. Hij werd gearresteerd voor heling.
He muddled his sentences. Hij verhaspelde zijn zinnen.
He went traveling in search of adventure. Hij ging reizen op zoek naar avontuur.