Understand spoken Dutch

"gave" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I didn’t budge. Ik gaf niet toe.
I thought you cared about Tom. Ik dacht dat je om Tom gaf.
gave gaf
He ordered me to stand up. Hij gaf me het bevel om op te staan.
The teacher gave us a new assignment for math. De leraar gaf ons een nieuwe opdracht voor wiskunde.
Yanni gave Skura his phone. Yanni gaf Skura zijn telefoon.
He gave me an example. Hij gaf me een voorbeeld.
The teacher gave difficult assignments. De leraar gaf moeilijke opdrachten.
The teacher gave us a difficult assignment. De leraar gaf ons een moeilijke opdracht.
He gave the dog a bone. Hij gaf een bot aan de hond.
He gave me a poke. Hij gaf me een por.
I gave him a poke to get his attention. Ik gaf hem een por om zijn aandacht te krijgen.
That book gave me much comfort. Dat boek gaf mij veel troost.
How the fire burned, and spread such a delightful warmth! Wat brandde het vuur daarin, welk een heerlijke warmte gaf het van zich!
it gave light, and where it shone against the wall, it went as transparent as a veil het gaf licht, en waar het schijnsel op den muur viel, werd deze doorzichtig als een sluier
she gave him an advance ze gaf hem een voorschot
The doctor gave me clear guidelines for my diet. De arts gaf me duidelijke richtlijnen voor mijn dieet.
The king ordered that the prisoner should be set free. De koning gaf het bevel dat de gevangene vrijgelaten moest worden.
The duckling expressed as his opinion, that it could be different, but the chicken was not able to do that. Het eendje gaf als zijn mening te kennen, dat het toch ook wel eens anders zou kunnen zijn maar dat kon de kip niet velen.
She gave a bone to the dog. Ze gaf een been aan de hond.