"at home" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	at home	thuis
	Is she home?	Is ze thuis?
	I’m home.	Ik ben thuis.
	Are you home?	Ben je thuis?
	I am back home.	Ik ben terug thuis.
	No one’s home.	Er is niemand thuis.
	They were not home.	Ze waren niet thuis.
	Yesterday I was at home.	Gisteren was ik thuis.
	And so they were as good as home.	En zo waren zij er dan zo goed als thuis.
	to stay at home	thuis blijven
	He’s home alone.	Hij is alleen thuis.
	We have to leave now if we want to get home before dark.	Wanneer we voor het donker thuis willen zijn, dan moeten we nu op pad gaan.
	I usually eat lunch at home.	Ik lunch meestal thuis.
	at home I still have a postcard	thuis heb ik nog een ansichtkaart
	So he came home again and was sad, because he really wanted to have a real princess.	Zo kwam hij dan weer thuis en was treurig, want hij wilde toch zo heel graag een echte prinses hebben.
	Today I’m staying at home.	Ik blijf vandaag thuis.
	Tom was homeschooled.	Tom volgde thuis onderwijs.
	For sure, her father would beat her, and at home it was also cold.	Van haar vader zou zij zeker slaag krijgen, en thuis was het ook koud.
	The second most common disease, joint disease, keeps teachers 230,000 days at home.	De tweede meest voorkomende kwaal, gewrichtsaandoeningen, hield de leerkrachten 230.000 dagen thuis.
	My girlfriend is on her period and is staying home.	Mijn vriendin is ongesteld en blijft thuis.