Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	sixty-four (64)	vierenzestig
	True or false?	Waar of niet waar?
	This house is small.	Dit huis is klein.
	sixty-seven (67)	zevenenzestig
	sixty-nine (69)	negenenzestig
	sixty thousand (60,000)	zestigduizend
	seventy-six (76)	zesenzeventig
	seventy-one (71)	eenenzeventig
	six hundred and sixty (660)	zeshonderdzestig
	seventy-five (75)	vijfenzeventig
	seventy-eight (78)	achtenzeventig
	seventy-two (72)	tweeënzeventig
	seventy-three (73)	drieënzeventig
	seventy-four (74)	vierenzeventig
	the largest city	de grootste stad
	What you said is not true.	Wat je zei, is niet waar.
	a small restaurant	een klein restaurant
	seventy-seven (77 )	zevenenzeventig
	seventy-nine (79)	negenenzeventig
	seventy thousand (70,000)	zeventigduizend