Hij balde zijn vuist.
Hij sneed zijn huid open.
Hij verwoestte steden en boerderijen op zijn pad.
Hij nam zijn boeken bij elkaar.
Hij heeft met zijn vrouw gebroken.
Hij ligt nog steeds op intensieve zorg met een hersenbloeding en een breuk in zijn schedel.
Hij zocht zijn sleutels.
Hij rende naar de keuken en voelde zijn maag driemaal omkeren.
hij wreef over zijn kin
hij strekte zijn snoet juist naar het eendje uit
Het draaide zich als een tol in het water rond, strekte zijn kop hoog in de lucht naar de zwanen uit en gaf zulk een luide en zonderlinge schreeuw, dat het er zelf van schrikte
Hij schudt zijn hoofd.
zijn leeftijd
zijn schik
zijn spek
zijn maatjes
zijn kraag
zijn tentamens
Zijn gezicht glom van opwinding.
zijn afscheidsbrieven