Understand spoken Dutch

Audio - Google text-to-speech

Recording English Dutch Learn
He is late. Hij is te laat.
He is my driver. Hij is mijn chauffeur.
He is my friend. Hij is mijn vriend.
He is my son. Hij is mijn zoon.
He is nice. Hij is aardig.
He is on holiday. Hij is op vakantie.
He is on the edge of the abyss. Hij staat op de rand van de afgrond.
He is on time now. Hij is nu op tijd.
He is overconfident. Hij is overmoedig.
He is poor, to be sure, but he is happy. Hij is uiteraard arm, maar hij is gelukkig.
He is really not that bad. Hij is heus niet zo slecht.
He is responsible for it. Hij is daarvoor verantwoordelijk.
He is so obese that he cannot walk. Hij is zo zwaarlijvig dat hij niet kan lopen.
He is somewhere about. Hij is hier ergens.
He is still in intensive care with a brain haemorrhage and a fracture to his skull. Hij ligt nog steeds op intensieve zorg met een hersenbloeding en een breuk in zijn schedel.
He is such a lucky guy. Hij heeft zodanig veel geluk.
He is the heir. Hij is de erfgenaam.
He is totally dependent on his parents. Hij is volledig afhankelijk van zijn ouders.
He is undermining his colleagues’ trust. Hij ondermijnt het vertrouwen van zijn collega’s.
He is very frugal, but not stingy. Hij is erg zuinig, maar niet gierig.