Audio - Google text-to-speech

English Sort descending	Dutch	Learn
five four eight two	vijf vier acht twee	Learn
five four-poster beds with red velvet curtains	vijf hemelbedden met rode fluwelen gordijnen	Learn
five minus four equals one	vijf min vier is gelijk aan één	Learn
five minus one equals four	vijf min één is vier	Learn
five minus three equals two	vijf min drie is twee	Learn
five minus two equals three	vijf min twee is drie	Learn
five minus zero equals five	vijf min nul is vijf	Learn
five one	vijf één	Learn
five o’clock	vijf uur	Learn
five past one	vijf over één	Learn
five plus three equals eight	vijf plus drie is acht	Learn
five six (5 6)	vijf zes	Learn
five students	vijf studenten	Learn
five times three equals fifteen	vijf maal drie is vijftien	Learn
five to two	vijf voor twee	Learn
fixed	vaste	Learn
fixed prepositions	vaste voorzetsels	Learn
Fixing the bike turned out to be a piece of cake.	Het repareren van de fiets bleek een peulenschil te zijn.	Learn
flatly refused	botweg geweigerd	Learn
flattery	vleierij	Learn