Mijn nek doet pijn.
Hij is een dwaas.
De uil is een vogel.
Het is bijna elf uur.
Het kader is rood.
Mijn emmer is vol.
Is deze stoel vrij?
De winter nadert.
Je zingt prachtig.
Hij is altijd bezig.
Wat is de soep van de dag?
Tom is gezond, toch?
Tom is heel gezond.
Er nadert een auto.
Tom is ellendig.
Er is een uil op het dak.
Ik verwacht hem.
Hij heeft verzuim.
Het balkon is klein.
Het kader is van hout.