hij studeert
Zij studeert wiskunde.
Hij studeert wiskunde.
De maan schijnt ’s nachts.
Achter de wolken schijnt de zon.
Hij verrast mij telkens weer.
De buit was zo groot dat ze verrast waren.
Het schijnt dat we een mol in ons midden hebben.
Ik ben enigszins verrast door het nieuws dat hij vertrekt.
last hebben van
Tom kijkt geen tv.
Hij kijkt nooit televisie.
De tabel toont de resultaten.
de dorpsjeugd klit wat bij elkaar
De oude schuur dient als beschutting voor de dieren.
de wind rukte ze af, zodat zij in de rondte dansten, en boven in de lucht was het snerpend koud