Understand spoken Dutch

Verbs (Present tense, 1st person singular) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
For this property, you have to pay a property tax.

Voor dit eigendom moet u onroerende voorheffing betalen.

I want to thank you for what you did for Tom.

Ik wil jullie graag bedanken voor hetgeen jullie voor Tom hebben gedaan.

I only want to live in an apartment if it has a balcony.

Ik wil enkel in een appartement wonen als het een balkon heeft.

I don’t think that’s right, and it bothers me personally.

Dat vind ik allebei niet juist en dat zit mij persoonlijk dwars.

My boss told me I’m hard to approach.

Mijn baas zei me dat ik moeilijk te benaderen ben.

I don’t think Tom has any idea where Mary is now.

Ik denk dat Tom geen flauw benul heeft van waar Mary nu is.

Don’t forget to brush your shoes before you go outside!

Vergeet niet je schoenen te poetsen vooraleer je buiten gaat!

So now the little girl was walking barefoot, her feet were now red and blue from the cold.

Daar liep nu het kleine meisje op blote voeten, die rood en blauw van de kou waren.

I don’t intend to answer any questions.

Ik ben niet van plan eender welke vraag te beantwoorden.

Have you not come into a warm room and don’t you have a company from which you can learn something?

Ben je niet in een warme kamer gekomen en heb je niet een gezelschap, waarvan je nog wat kunt leren?

“That’s because I’m so ugly,” thought the duckling, closing the eyes for a moment and then walked on.

“Dat komt, omdat ik zo lelijk ben,” dacht het eendje, kneep de ogen even dicht en liep toen weer voort.

I bet

ik wed

order form

bestelbon

go ahead

ga je gang

lozenge

zuigtablet

I am a cook.

Ik ben een kok.

scavenger hunt

speurtocht

I am thirsty.

Ik heb dorst.

play areas

speelzones

I study

ik studeer