jij liep
hij liep
Ik ga met u mee.
Ik ga wel alleen.
Ik heb het koud.
Ik ga van school af.
De vraag is of hij het kan doen of niet.
Ik kom terug.
Hoe oud ben je?
Ik kom zo terug.
Ik kom snel terug.
Waarom kom je niet?
Ik ben dertig jaar oud.
Ik ben negentien jaar oud.
Wanneer kom je terug naar huis?
Ik kan je dit boek aanbevelen.
Ik weet alles.
Hij weet alles.
Ik kom vandaag niet.
Ik weet wat ze gaan doen.