te vegen
te uiten
gaan skiën
te zoenen
Wij gaan ook wenen.
staakt-het-vuren
Hij wil leren koken.
We gaan skiën morgen.
Ik zou je nooit kunnen haten.
Ik denk dat ik een baby hoor wenen.
Ik wist niet dat je zo goed kon koken.
Ik hoop dat Tom niet denkt dat we hem haten.
Maar zij zullen mij doden, omdat ik, die zo lelijk ben, mij in hun nabijheid durf wagen