Understand spoken Dutch

Verbs (all parts) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
Meg bought a can of tomatoes.

Meg kocht een blik tomaten.

She responded angrily.

Ze reageerde toornig.

he felt behind him

hij tastte achter zich

She gave a bone to the dog.

Ze gaf een been aan de hond.

He looked depressed.

Hij oogde neerslachtig.

Didn’t you sing?

Heb je niet gezongen?

Tom won’t mind.

Dat zal Tom niet storen.

I see steam from the kettle.

Ik zie stoom uit de ketel.

cleared his throat

schraapte zijn keel

let her finish raging

laat ze maar uitrazen

that frustrates me

dat frustreert mij

A semi-trailer is a trailer that does not have its own front axle and of which an important part of the weight rests on the towing vehicle (the tractor).

Een oplegger is een aanhangwagen, die geen eigen vooras heeft en waarvan dus een belangrijk deel van het gewicht op het trekkend voertuig (de trekker) rust.

I weigh 65 kilos.

Ik weeg 65 kilo.

They nodded in agreement.

Ze knikten instemmend.

you have rejected us

u hebt ons verstoten

Beware of the dog!

Opgepast voor de hond!

That is really too tight.

Dat is dus echt veel te krap.

A single match would do her good, if she would dare to take one from a box, strike it against the wall to warm her fingers.

Één enkel lucifertje zou haar wel goed doen, als zij er maar één uit een doosje durfde nemen, dit tegen den muur afstrijken en zich de vingers daaraan warmen.

for her old grandmother, the only one who had ever loved her, and who had now passed away, had told her that when a star falls, a soul was going up to God.

want haar oude grootmoeder, de enige die haar ooit had liefgehad, maar die nu dood was, had haar verteld, dat er, als er een ster naar beneden valt, een ziel tot God opstijgt.

Yanni kneeled on that mat.

Yanni knielde op de mat.